De aankomst van de vierdaagse dompelt het Waagplein in feestgedruis. Een spreekstalmeester onthaalt de wandelaars met hartelijk aanmoedigingen. Ik hoor hem grappen maken over laatste loodjes, complimentjes maken naar ‘de dames’ en vooral benadrukken hoe leuk en gezellig het op het plein is. Een dikke stroom opgetogen joelende zestigers komt onder de Waagtoren door lopen, zwaaiend met (opvallend veel oranje) anjers. Als ze onder de toren vandaan komen gaat er gejuich op. Of het toeschouwers of deelnemers zijn die zo enthousiast roepen kan ik niet goed ontdekken. En het maakt ook niets uit. De vrolijkheid is universeel.
Wandelaars zijn bijzondere mensen. Of, misschien moet ik het anders formuleren, vierdaagse-wandelaars zijn bijzondere mensen. Waar ik wandelen associeer met een stil bos, een lege heide, een onaangetast berglandschap waarin je eenzaam ronddwaalt-“kijk, daar, een Karrekiet, hee, moet je eens kijken, verderop, zie ik daar nu een ree?”-, daar geniet de vierdaagse-wandelaar vooral van het menselijk contact. Gesprekken onderweg, liedjes zingen over Potjes met Vet en vooral heel veel lachen. Gezellig, dat is wandelen voor de vierdaagse-wandelaar. ‘Lekker gek doen’ tijdens de laatste kilometer, over de rode loper die de Langestraat bedekt. Een besmettelijke vorm van gezelligheid bovendien, het aantal mensen in mijn kennissenkring dat zegt ‘ooit de vierdaagse te willen lopen’ is al jaren stijgend.
Ik had niet langs de terrassen moeten gaan met mijn fiets. Ik voer hem aan de hand mee, maar de menigte wijkt niet graag voor mensen met fietsen aan de hand. Het is er krap en druk. Maar ik heb de tijd, dus wacht ik kalm voor de feestende wandelmensen, houd stil als een ober langs wil met een blad bier en kijk glimlachend naar alle blije mensen.
Een wat oudere man bijt me boos toe dat ik nooit met mijn fiets hier had mogen komen. Zijn lichaamstaal en de toon van zijn stem maken duidelijk dat hij op een negatieve reactie van me rekent. “U heeft gelijk”, zucht ik vriendelijk, “maar achteruit is ook geen optie.” Niet het antwoord dat hij verwachtte, zie ik. Heel even lijkt zijn gezicht uit de boze frons te vallen, dan herpakt hij zich en moppert verder. Zo vriendelijk mogelijk informeer ik bij hem of hij “hem ook gelopen heeft?”. “En welke afstand”, vraag ik nog even vriendelijk. Zijn vrouw, die al die tijd achter hem stond, komt nu tevoorschijn en zegt glunderend “25!” “ Ja, hij niet hoor, hij komt me alleen maar ophalen..!”
Later op de dag hobbel ik met de fiets over de kasseien van de Munnikenweg. Een wandelaar loopt met ferme stappen richting Oudorp. Op zijn heup hangt een thermosfles. Aan zijn schoenen, broek en kloeke snor te zien wandelt hij niet voor het eerst. Loopt hij de vierdaagse een week later, genietend van het Noord-Hollandse landschap? Hij verheugt zich al op de vergezichten vanaf de ringdijk rond de Schermer, de stilte van het Heilooër Bos en de ontmoetingen met de boer die zijn koeien over de weg naar een volgende wei begeleidt. Om dan, als hij na zijn omzwervingen door de ommelanden Alkmaar nadert, te kijken naar de in nevelen gehulde contouren van de stad. De zon zakt achter de horizon en kleurt de huisvuilcentrale oranjerood. Een laagstaande zon maakt zelfs van zo’n industrieel tafereel nog een romantisch kunstwerk.
Afgelopen jaar overleed zijn vrouw, stel ik me voor. Met haar wandelde hij altijd lange stukken door de duinen, langs het strand en door de polders. Ze kletste dan bij over de kinderen, kleinkinderen en de katten. Eigenlijk wilde hij een hond, maar dat had zij liever niet. Misschien koopt hij binnenkort wel een hond, om mee te wandelen. Een echte stevige wandelhond, een golden retriever of een Mechelse Herder. Maar nu nog niet. Nu loopt hij de vierdaagse in stilte om haar te gedenken.