De bodem zit vol verhalen. Verhalen in vele lagen, op centimeters van elkaar. Die verhalen komen aan het licht als archeologen de bodem openleggen, laagje voor laagje. Voor dat bijzondere werk is extra aandacht tijdens de Nationale Archeologiedagen die dit weekend worden georganiseerd. Met uiteraard ook activiteiten in onze regio. Streekstad Centraal ging op bezoek bij de stadsarcheologen van Alkmaar, Nancy de Jong en Peter Bitter.
"Het werd niet voor niets weggegooid", zegt stadsarcheologe Nancy de Jong terwijl ze wijst op de vele scherven in het depot. "Het was afval." Maar dan wel interessant afval, dat inmiddels, vele eeuwen nadat het werd weggegooid, met zorg wordt bewaard. "Wat we in Alkmaar vinden bewaren we ook echt hier", vertelt Nancy. "Vondsten in de regio gaan normaal naar Castricum, naar het Huis van Hilde, maar voor Alkmaar is een uitzondering gemaakt. Wij hebben een eigen depot."
In het archeologisch centrum worden we rondgeleid door De Jong en haar collega Peter Bitter. Stadsarcheologen - niet iedere gemeente heeft ze. "De meeste steden hebben ze wel, zeker in het westen", weet Bitter. "Maar veel andere gebieden weer niet", vult De Jong aan. En dat is zonde, want waar stadsarcheologen aan het werk zijn, wordt veel tijd bespaard. "We weten vaak al van tevoren wat we gaan aantreffen", legt De Jong uit. "Daardoor kunnen we stappen skippen." Maatwerk scheelt tijd. Bitter legt uit dat het daarnaast ook veel administratieve rompslomp scheelt voor eigenaren en opdrachtgevers: "Wij kunnen snel aan de slag. Als je zoiets moet aanbesteden ben je maanden bezig."
Vijftien dagen. Dat was het tijdsbestek waarbinnen De Jong en haar team werkten aan de opgraving in de Boterstraat. "We rekenen vijf dagen voor één huis, dit waren er twee. Dus tien dagen, maar we wilden het ruim nemen, vijftien dagen zou genoeg zijn." Maar achteraf werd het krap, want de Boterstraat bleek een schat van verhalen. Bitter hoort het met interesse aan. "Ik was zelf op vakantie", verklaart hij. "Dat is een regel hier: altijd als ik op vakantie ben, vinden ze iets bijzonders."
Iets bijzonders vinden gaat sneller en eenvoudiger als je weet waar je zoeken moet. "We beginnen bij de beerput", zegt De Jong. Dat was de plek waar alle viezigheid in verdween. "Het stinkt wel ja, naar rotte eieren. Maar als je wilt weten wat mensen aten, wat ze weggooiden, dan moet je in de beerput zijn." Ze laat het uitgebreide archief zien wat een collega heeft aangelegd van etensresten. Vissengraatjes, vogelbotjes, pruimenpitten. Zo ontstaat een beeld van wat gewone mensen aten. "De beerput in de Boterstraat kunnen we goed dateren", legt De Jong uit. "Tussen 1620 en 1700 moet die in gebruik zijn geweest."
De Jong pakt de scherf van een drinkglas vast. "Zie je die ribbeltjes? Dat deden ze veel. Ribbeltjes zorgen dat je iets beter vast kunt houden. Ze aten met hun handen, dus hun handen waren vaak vet." Een klein detail brengt ons zo terug aan een eettafel in de zeventiende eeuw.
"Geschiedenis vind je zeker in archieven", vertelt Bitter, terwijl hij met scherven puzzelt tot een afbeelding ontstaat. "Ik doe zelf ook archiefonderzoek. Maar voor het hele verhaal moet je echt ook naar archeologische vondsten kijken." Want juist in die kleine overblijfselen van het vroegere dagelijks leven vind je de verhalen van gewone mensen.
"De grond vertelt het verhaal omgekeerd", zegt De Jong aan het begin van het gesprek. "Eerst vind je het recente verleden en hoe dieper je graaft, hoe verder je teruggaat in de geschiedenis." De grond geeft zo stemmen aan onze voorouders, hun buren, hun kennissen. "Het werd niet voor niets weggegooid."