Het smeltende ijs stemt weemoedig. Vorige week nog gleden we over de gladde ijslaag, omringt door een kerstkaartentafereel, nu blaast een warme wind al het ijs uit de sloten. Ik voel me nog steeds als toen ik 12, 13 jaar oud was. Als de dooi intrad hoopte ik dat het een tijdelijke opwarming was. Straks, maakte ik mezelf wijs, straks daalt de temperatuur weer en vriest al het smeltwater weer vast. Op oud ijs vriest het licht. Een perfecte ijslaag zou het worden. Alle sneeuw was weg, alleen diep zwart ijs dat in de polders maagdelijk op me zou liggen wachten. Dan, als het maar even kon, bond ik mijn schaatsen weer onder en trok ik als eerste mijn baantje. Met lange, hoge, harde knallen schoten de eerste zetscheuren in het ijs. Alsof ik vloog, zo gleed ik over de gladde zwarte korst. Maar de vorst bleef weg. De dooi was nooit tijdelijk.
Bijna ben ik al weer afgelopen woensdag vergeten. IJsbaan Heiloo. Windstil vriezend weer. Fantastisch weer om te schaatsen. Dus wij gaan schaatsen. Natuurlijk gaan we schaatsen. Aan de rand van bos ligt het baantje er mooi geveegd bij. Het water is tot een diepzwarte harde korst bevroren. Glinsterende ijskristallen hangen in de takken rondom de baan als tere juwelen te wankelen in het zonlicht dat door de boomkronen speelt. De eerste kinderen glijden verrukt hun rondjes. We zijn vroeg, meteen uit school, om voor de drukte uit te zijn.
Omdat B. en T. nog geen twaalf zijn mogen ze gratis. En mijn vrouw, die alleen meegaat om de schaatsen onder de laarzen van T. te binden hoeft ook geen entree te betalen. Wil ik misschien een seizoenskaart voor zeven euro vijftig? Een dagkaart is 3,50. Ik overhandig de senior achter de kassa verward door zoveel vriendelijke kneuterigheid een biljet van 20 euro. “Doe maar een dagkaart.”
De man rommelt in het sigarenkistje dat al zeker 30 jaar dienst doet als kas naar losse munten. “Geeft u me maar 15 terug, het is wel goed zo” Achter me vormt zich een gemoedelijk rijtje keuvelende Heiloenaren. Uit de boxen schalt Henk Wijngaard, de kantine geurt naar gluhwein, chocomelk en rookworst.
Als eerste staat B. op het ijs. Nog voor ik mijn schaatsen goed en wel onder gebonden heb is hij al halverwege het eerste rondje. Kinderen houden je geen spiegel voor, welnee, kinderen zijn de spiegel. Hier sta ik op het ijs in het bos met twee jongetjes die mijn verleden bijna letterlijk weerkaatsen.
B., die vooral snel wil schaatsen. Die zich druk maakt omdat kinderen tegen de stroom in schaatsen. Die het al snel te druk vindt op de baan omdat hij dan niet meer hard vooruit kan schaatsen. En T., de kritische, de prater, de denker. “Pap, dit ijs is veel beter dan het ijs op de Mient (hij bedoelt: kunstijsbaan de Meent). Veel gladder.” “Ja, T. dat vond ik vroeger ook. Natuurijs leek me harder dan kunstijs,” antwoord ik. “Eigenlijk moeten ze dat nepijs noemen, he pap. Want kunstijs hoort in een museum..snap je pap, KUNSTijs. En die scheuren, dat is niet erg. Soms val ik wel, maar Sven Kramer valt ook wel eens. Als je nooit valt doe je je best niet goed genoeg…wel jammer als straks alle ijs weer weg is he…we moeten nu blijven schaatsen pap, want nu kan het…” Zo keuvelt T. zijn rondjes terwijl B. wedstrijden tegen zichzelf houdt.
Ik zie twee kleine Paultjes: de eerste die zichzelf uitdaagde pootje over te doen maar daar eigenlijk te schrikkerig voor was. Uiteindelijk leerde ik het mezelf op straat.
Januari 1979. In 1 nacht viel er zoveel ijzel dat de straten overdekt werden met een centimeters dikke ijslaag. Onze straat, de Bannewaard, liep in een rondje. Vier bochten waarin ik eindelijk pootje over durfde doen. Dagen heb ik geschaatst, direct uit school. En toen, bijna terloops, zette ik mijn rechtervoet over mijn linker. En nog eens! En nog eens! In mijn hoofd voorzag in mezelf van commentaar. De stem van Theo Koomen galmde in mijn fantasie over het ijs: “Jahahaha, dames en heren…kijk nu toch eens hoe hard van Schagen hier weer een rondje aflegt…moedertje, moedertje, wat een tempo! Wat een talent!”
Urenlang hield ik wedstrijden tegen mezelf. En het mocht niet overgaan. Dat is het tweede Paultje. Paultje die niet wilde dat het ooit nog dooien zou. Paultje die altijd bang was iets te missen.
Dat de vrijwilligers van de ijsbaan in Heiloo elke keer weer ‘Met de vlam in de pijp’ aanzetten helpt niet mee me uit de weemoed te halen. Ik wentel me heerlijk in mijn verleden en merk dat ik het schaatsen rondje na rondje weer steeds leuker vind.
Na misschien wel twintig rondjes samen met T. gebeurt het. Bijna terloops zet ik mijn rechtervoet over mijn linker. Pootje over! Ik kan het nog steeds. En ik maak mezelf weer wijs dat, als ik nu maar vaak schaatsen ga, ik vanzelf weer de beste schaatser van Alkmaar en wijde omtrek worden zal.
Daarom is het misschien wel goed dat het nu zo dooit. En ik negeer het stemmetje in mijn achterhoofd zo goed als ik kan: “het gaat weer vriezen, straks…” Met pijn in mijn hart, dat wel.